Vertaling van zei

Inhoud:

Nederlands
Engels
opgeven, zeggen {ww.}
to say 
to tell 
to state 

ik zei
jij zei
hij/zij/het zei

I said
you said
he/she/it said
» meer vervoegingen van to say

Sommigen zeggen dit, en anderen zeggen dat.
Some say this, and others say that.
Mag ik iets zeggen?
May I say something?
zeggen, uitbrengen, spreken {ww.}
to say
to tell
to state

ik zei
jij zei
hij/zij/het zei

I said
you said
he/she/it said
» meer vervoegingen van to say

Je moet altijd de waarheid spreken.
You must always tell the truth.
Hij kan zoiets zeggen.
He can say such things.
behelzen, zeggen, betekenen, inhouden, omvatten, beduiden {ww.}
to imply
to mean
to entail

ik zei
jij zei
hij/zij/het zei

I implied
you implied
he/she/it implied
» meer vervoegingen van to imply



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Wat zei ze?

What did she say?

Hij zei geen woord.

He didn't say a word.

Zei Tom iets?

Did Tom say anything?

Hij zei niets.

He didn't say anything.

Wat zei de jongen?

What did the boy say?

"Dat klopt", zei John.

"That's right", said John.

Ik zei hem goedenacht.

I wished him a good night.

Wat ze zei klinkt raar.

What she says sounds strange.

Tony zei: "Ik hou ervan."

Tony said, "I like it."

Ik zei het je toch!

I told you so!

Weet je wat hij zei?

Do you know what he said?

Betty zei nooit een woord.

Betty never said a word.

Geloof je wat hij zei?

Do you believe what he said?

Hij zei de vrouw hallo.

He said hello to the woman.

Hij zei: "Ik wil wetenschapper worden."

He said, "I want to be a scientist."


Gerelateerd aan zei

opgeven - zeggen - uitbrengen - spreken - behelzen - betekenen - inhouden - omvatten - beduidenmededelen - weergeven