Vertaling van bof

Inhoud:

Nederlands
Spaans
bof [m], buitenkansje [o], veine [v], geluk, mazzel, tref, zwijn, zwijntje [o], buitenkans, gelukje, meevaller {zn.}
ganga [v] (la ~)
provecho inesperado
bof [m] {zn.}
papera
boffen, geluk hebben, het treffen, zwijnen {ww.}
tener suerte