Vertaling van het treffen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
gevecht, kamp, slag [m], strijd, treffen, veldslag {zn.}
batalla [v] (la ~)
acción [v] (la ~)
Ze hebben het gevecht verloren.
Perdieron la batalla.
boffen, geluk hebben, het treffen, zwijnen {ww.}
tener suerte
frapperen, treffen, aandoen, aangrijpen {ww.}
afectar
aantreffen, ontmoeten, tegemoet treden, tegenkomen, treffen {ww.}
encontrar
chocar contra
dar con
topar
encontrarse con
Ah, wanneer ontmoeten ze elkaar weer?
Ah, ¿cuándo se volverán a encontrar?
halen, inslaan, raken, teisteren, treffen {ww.}
dar en
dar con
acertar
raken, treffen, aandoen, aangrijpen {ww.}
afectar
vinden, bevinden, treffen, aantreffen {ww.}
encontrar
hallar
Ik kan mijn horloge niet vinden.
No consigo encontrar mi reloj.
Ik kan mijn handschoenen niet vinden.
No puedo encontrar mis guantes.