Vertaling van varen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
varen {ww.}
navegar

wij varen
jullie varen
zij varen

nosotros navegamos
vosotros navegáis
ellos/ellas navegan
» meer vervoegingen van navegar

varen {ww.}
navegar

wij varen
jullie varen
zij varen

nosotros navegamos
vosotros navegáis
ellos/ellas navegan
» meer vervoegingen van navegar

varen [v] {zn.}
helecho [m] (el ~)
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
ir
ir en vehículo

wij varen
jullie varen
zij varen

nosotros vamos
vosotros vais
ellos/ellas van
» meer vervoegingen van ir

Ik moet gaan.
Me debería ir.
Ze liet haar gaan.
La dejó ir.


Gerelateerd aan varen

gaan - karren - rijden