Vertaling van rijden

Inhoud:

Nederlands
Spaans
rijden {ww.}
montar
cabalgar

wij rijden
jullie rijden
zij rijden

nosotros montamos
vosotros montáis
ellos/ellas montan
» meer vervoegingen van montar

gaan, karren, rijden, varen {ww.}
ir
ir en vehículo

wij rijden
jullie rijden
zij rijden

nosotros vamos
vosotros vais
ellos/ellas van
» meer vervoegingen van ir

Ik moet gaan.
Me debería ir.
Ze liet haar gaan.
La dejó ir.
chaufferen, rijden, vervoeren {ww.}
conducir
dirigir

wij rijden
jullie rijden
zij rijden

nosotros conducimos
vosotros conducís
ellos/ellas conducen
» meer vervoegingen van conducir

Mijn grote broer kan rijden.
Mi hermano mayor sabe conducir.
Dronken rijden is een serieus probleem.
Conducir ebrio es un problema serio.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Te snel rijden is gevaarlijk.

Es peligroso manejar demasiado rápido.

Mijn grote broer kan rijden.

Mi hermano mayor sabe conducir.

Laten we naar het meer rijden.

Conduzcamos hacia el lago.

Ik kan auto rijden, maar Tom niet.

Yo sé conducir un coche, pero Tom no.

Dronken rijden is een serieus probleem.

Conducir ebrio es un problema serio.

Tom is te jong om auto te rijden.

Tom es demasiado joven para conducir un coche.

Jim is het nog niet gewend van aan de linkerkant van de weg te rijden.

Jim todavía no está acostumbrado a conducir por la izquierda.


Gerelateerd aan rijden

gaan - karren - varen - chaufferen - vervoeren