Vertaling van toch
Voorbeelden in zinsverband
Jij kan toch typen?
Tu sais taper, non ?
Jullie zijn Duitsers, toch?
Vous êtes Allemands, n'est-ce pas ?
Zij houdt van sinaasappels, toch?
Elle aime les oranges, n'est-ce pas ?
Ik zei het je toch!
Je vous l'avais dit !
Je gaat toch niet dood, hé?
Tu vas pas crever, hein ?
Dat is niet echt een verrassing toch?
Ce n'est pas tellement une surprise, non ?
Ondanks al zijn rijkdom is hij toch gierig.
Malgré toute sa richesse, il n'est pas généreux.
Hoewel het regende, moest ik toch naar buiten.
Bien qu'il plût, je devais sortir.
Jane heeft het dan toch maar niet gekocht.
Finalement Jeanne n'a pas acheté ça.
Je staat niet zo vroeg op als je zus, toch?
Tu ne te lèves pas aussi tôt que ta sœur, n'est-ce pas ?
Het is moeilijk te zeggen wat goed is en wat niet, maar toch moet het.
C'est une tâche difficile, choisir ce qui est "bon" ou "mauvais", mais il faut le faire.
"Je kleren worden nog vies." "Geeft niet. Ze waren toch al niet echt schoon."
« Tu vas salir tes habits. » « Ne t'en fais pas. Ils n'étaient pas très propres à l'origine. »
Zeg wat je wilt, maar ik doe toch mijn eigen zin!
Quoi que tu dises, je le ferai à ma manière.
Of het nu goed is of niet, laten we het toch doen.
Peu importe si c'est bon, faisons le quand même.
Het gaat hem niet best af, maar je moet toch toegeven dat hij zijn best doet.
Il ne s'en sort pas très bien. Cependant, vous devez admettre qu'il fait de son mieux.