Vertaling van braak

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
braak {bn.}
braak {bn.}
inbraak, braak [v] {zn.}
inbraak
braak [v] {zn.}
overgeven, braken, vomeren, spugen, kotsen {ww.}
overgeven
braken
vomeren
spugen
kotsen {ww.}

ik braak
jij braakt
hij/zij/het braakt

ik geef over
jij geeft over
hij/zij/het geeft over
» meer vervoegingen van overgeven

Ik moest overgeven.
Ik moest overgeven.
De inbrekers braken 's nachts in bij de bank.
De inbrekers braken 's nachts in bij de bank.
kraak [m] (de ~), braak, inbraak [m] (de ~) {zn.}
kraak [m] (de ~)
braak
inbraak [m] (de ~) {zn.}
overgeven, spuwen, braken, spugen, vomeren, kotsen {ww.}
overgeven
spuwen
braken
spugen
vomeren
kotsen {ww.}

ik braak
jij braakt
hij/zij/het braakt

ik geef over
jij geeft over
hij/zij/het geeft over
» meer vervoegingen van overgeven

De boete voor spuwen bedraagt vijf pond.
De boete voor spuwen bedraagt vijf pond.
In Singapore is op de grond spuwen een misdaad.
In Singapore is op de grond spuwen een misdaad.


Gerelateerd aan braak

inbraak - overgeven - braken - vomeren - spugen - kotsen - kraak - spuwendiefstal - uitspugen