Vertaling van cadeau

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
geschenk [o], cadeau [o], gift [v], gave [v] {zn.}
geschenk [o]
cadeau [o]
gift [v]
gave [v] {zn.}
Is dit Laura's geschenk?
Is dit Laura's geschenk?
Bedankt voor je cadeau.
Bedankt voor je cadeau.
geschenk [o], cadeau [o], gift [v], schenking [v], donatie [v] {zn.}
geschenk [o]
cadeau [o]
gift [v]
schenking [v]
donatie [v] {zn.}
Bedankt voor je cadeau.
Bedankt voor je cadeau.
Hij gaf me een cadeau.
Hij gaf me een cadeau.
geschenk [o] (het ~), cadeau [o] (het ~) {zn.}
geschenk [o] (het ~)
cadeau [o] (het ~) {zn.}
Hij stuurde me een geschenk.
Hij stuurde me een geschenk.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Bedankt voor je cadeau.

Bedankt voor je cadeau.

Bedankt voor je cadeau.

Bedankt voor je cadeau.

Hij gaf me een cadeau.

Hij gaf me een cadeau.

Dank je voor het cadeau.

Dank je voor het cadeau.

Tom bracht een cadeau voor Mary.

Tom bracht een cadeau voor Mary.

Dit is een cadeau voor jou.

Dit is een cadeau voor jou.

Het is erg aardig van je om me zo'n mooi cadeau te sturen.

Het is erg aardig van je om me zo'n mooi cadeau te sturen.

Ik was bijna tien toen mijn ouders mij een wetenschapsset cadeau deden voor Kerstmis.

Ik was bijna tien toen mijn ouders mij een wetenschapsset cadeau deden voor Kerstmis.

Ik weet niet zeker aan wie ik dit cadeau moet geven: aan het meisje of aan de jongen?

Ik weet niet zeker aan wie ik dit cadeau moet geven: aan het meisje of aan de jongen?


Gerelateerd aan cadeau

geschenk - gift - gave - schenking - donatiegoed