Vertaling van goed
boerderij
bezitting
landgoed {zn.}
goede {zn.}
bezit
vermogen
eigendom
bezitting {zn.}
juist
recht {bn.}
okee {bn.}
nu goed {bw.}
goed
kleren {eigenn.}
akkoord
goed
in orde
okee
top {bw.}
goed
juist
zuiver {bn.}
ik dunk goed
jij dunkt goed
hij/zij/het dunkt goed
ik dunk goed
jij dunkt goed
hij/zij/het dunkt goed
» meer vervoegingen van goeddunken
baten {ww.}
hij/zij/het baat
zij baten
hij/zij/het baatte
hij/zij/het doet goed
zij doen goed
hij/zij/het deed goed
» meer vervoegingen van goeddoen
ik acht goed
jij acht goed
hij/zij/het acht goed
ik acht goed
jij acht goed
hij/zij/het acht goed
» meer vervoegingen van goedachten
goeddunken {ww.}
ik belief
jij belieft
hij/zij/het belieft
ik belief
jij belieft
hij/zij/het belieft
» meer vervoegingen van believen
Voorbeelden in zinsverband
Eind goed, al goed.
Eind goed, al goed.
Eind goed, al goed.
Eind goed, al goed.
Goed
Goed
Echt goed!
Echt goed!
Hij speelt zeer goed.
Hij speelt zeer goed.
Dit is goed vlees.
Dit is goed vlees.
Zwart staat je goed.
Zwart staat je goed.
Zorg goed voor jezelf.
Zorg goed voor jezelf.
Loopt je horloge goed?
Loopt je horloge goed?
Groen staat Alice goed.
Groen staat Alice goed.
Luister alstublieft goed.
Luister alstublieft goed.
Is dat wel goed?
Is dat wel goed?
Mij gaat het goed.
Mij gaat het goed.
Hij kan goed vliegeren.
Hij kan goed vliegeren.
Deze kalkoen smaakt goed.
Deze kalkoen smaakt goed.