Vertaling van aanspreken

Inhoud:

Nederlands

aanspreken, toespreken, aanklampen {ww.}

aanspreken
toespreken
aanklampen {ww.}

ik zal aanklampen
jij zult aanklampen
hij/zij/het zal aanklampen

ik zal aanspreken
jij zult aanspreken
hij/zij/het zal aanspreken
» meer vervoegingen van aanspreken

Je zou hem beter persoonlijk aanspreken.

aanspreken {ww.}

ik zal aanspreken
jij zult aanspreken
hij/zij/het zal aanspreken

ik zal aanspreken
jij zult aanspreken
hij/zij/het zal aanspreken
» meer vervoegingen van aanspreken

aanspreken, procederen tegen {bw.}

aanspreken
procederen tegen {bw.}

aanspreken {ww.}

ik zal aanspreken
jij zult aanspreken
hij/zij/het zal aanspreken

ik zal aanspreken
jij zult aanspreken
hij/zij/het zal aanspreken
» meer vervoegingen van aanspreken

aanspreken {ww.}

ik zal aanspreken
jij zult aanspreken
hij/zij/het zal aanspreken

ik zal aanspreken
jij zult aanspreken
hij/zij/het zal aanspreken
» meer vervoegingen van aanspreken

zinnen, liggen, lijken, bevallen, behagen, aanstaan, aanspreken {ww.}

zinnen
liggen
lijken
bevallen
behagen
aanstaan
aanspreken {ww.}

ik zal aanspreken
ik zou aanspreken
jij zult aanspreken

ik zal zinnen
ik zou zinnen
jij zult zinnen
» meer vervoegingen van zinnen

Laat de tv niet aanstaan.

Ik hoop dat het u zal bevallen.

aanhouden, aanspreken {ww.}

aanhouden
aanspreken {ww.}

ik zal aanhouden
ik zou aanhouden
jij zult aanhouden

ik zal aanhouden
ik zou aanhouden
jij zult aanhouden
» meer vervoegingen van aanhouden

De regen bleef de ganse nacht door aanhouden.

Zoals altijd kon ik slechts hopen dat de politie me niet zou aanhouden.