Vertaling van lijken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
lijken, lijken op, gelijken {ww.}
lijken
lijken op
gelijken {ww.}

ik gelijk
jij gelijkt
hij/zij/het gelijkt

ik lijk
jij lijkt
hij/zij/het lijkt
» meer vervoegingen van lijken

Deze twee bladeren lijken op elkaar.
Deze twee bladeren lijken op elkaar.
Je O's lijken op je A's.
Je O's lijken op je A's.
lijken, voorkomen, overkomen, vóórkomen, toeschijnen, schijnen {ww.}
lijken
voorkomen
overkomen
vóórkomen
toeschijnen
schijnen {ww.}

ik lijk
jij lijkt
hij/zij/het lijkt

ik lijk
jij lijkt
hij/zij/het lijkt
» meer vervoegingen van lijken

Jij bent het beste wat me ooit overkomen is.
Jij bent het beste wat me ooit overkomen is.
Deze bloemen lijken allemaal op elkaar.
Deze bloemen lijken allemaal op elkaar.
lijken, trekken, gelijken, neigen, gelijkend {ww.}
lijken
trekken
gelijken
neigen
gelijkend {ww.}

ik gelijk
jij gelijkt
hij/zij/het gelijkt

ik lijk
jij lijkt
hij/zij/het lijkt
» meer vervoegingen van lijken

Eerste onder gelijken
Eerste onder gelijken
Hun kleren lijken erg op die van onze voorouders.
Hun kleren lijken erg op die van onze voorouders.
lijken, voorkomen, toeschijnen, toelijken, schijnen, aandoen {ww.}
lijken
voorkomen
toeschijnen
toelijken
schijnen
aandoen {ww.}

ik doe aan
jij doet aan
hij/zij/het doet aan

ik lijk
jij lijkt
hij/zij/het lijkt
» meer vervoegingen van lijken

Tom houdt van mensen die op hem lijken.
Tom houdt van mensen die op hem lijken.
lijk (mv. lijken), kreng, kadaver {zn.}
lijk (mv. lijken)
kreng
kadaver {zn.}
Over mijn lijk!
Over mijn lijk!
Over m'n lijk!
Over m'n lijk!
lijk (mv. lijken), zoomtouw {zn.}
lijk (mv. lijken)
zoomtouw {zn.}
Ik lijk op mijn moeder.
Ik lijk op mijn moeder.
zinnen, liggen, lijken, bevallen, behagen, aanstaan, aanspreken {ww.}
zinnen
liggen
lijken
bevallen
behagen
aanstaan
aanspreken {ww.}

ik spreek aan
jij spreekt aan
hij/zij/het spreekt aan

ik zin
jij zint
hij/zij/het zint
» meer vervoegingen van zinnen

Laat de tv niet aanstaan.
Laat de tv niet aanstaan.
Ik hoop dat het u zal bevallen.
Ik hoop dat het u zal bevallen.
lijk [o] (het ~), aas {zn.}
lijk [o] (het ~)
aas {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Deze twee bladeren lijken op elkaar.

Deze twee bladeren lijken op elkaar.

Deze bloemen lijken allemaal op elkaar.

Deze bloemen lijken allemaal op elkaar.

Je O's lijken op je A's.

Je O's lijken op je A's.

Hun kleren lijken erg op die van onze voorouders.

Hun kleren lijken erg op die van onze voorouders.

Tom houdt van mensen die op hem lijken.

Tom houdt van mensen die op hem lijken.

Sommige Japanners zijn zo verlegen dat ze onbeleefd lijken.

Sommige Japanners zijn zo verlegen dat ze onbeleefd lijken.

Ze lijken zo op elkaar dat ik ze nooit uit elkaar kan houden.

Ze lijken zo op elkaar dat ik ze nooit uit elkaar kan houden.

De lokale schoolcommissie zou over lijken gaan om dat boek te verbieden.

De lokale schoolcommissie zou over lijken gaan om dat boek te verbieden.

Gelukkige gezinnen lijken alle op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.

Gelukkige gezinnen lijken alle op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.

Chinese gerechten in Europa lijken totaal niet op Chinese gerechten in China.

Chinese gerechten in Europa lijken totaal niet op Chinese gerechten in China.

Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.

Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.


Gerelateerd aan lijken

lijken op - gelijken - voorkomen - overkomen - vóórkomen - toeschijnen - schijnen - trekken - neigen - gelijkend - toelijken - aandoen - lijk - kreng - kadaverzijn - verschaffen - lichaam