Vertaling van afgesproken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
afgesproken, voorwaardelijk {bn.}
afgesproken
voorwaardelijk {bn.}
afgesproken {bn.}
afgesproken {bn.}
afgesproken, akkoord, goed, in orde, okee, top {bw.}
afgesproken
akkoord
goed
in orde
okee
top {bw.}
een afspraak maken, afspreken {ww.}
een afspraak maken
afspreken {ww.}

ik heb afgesproken
jij hebt afgesproken
hij/zij/het heeft afgesproken

ik heb afgesproken
jij hebt afgesproken
hij/zij/het heeft afgesproken
» meer vervoegingen van afspreken

Zouden we vandaag een afspraak maken?
Zouden we vandaag een afspraak maken?
afspreken {ww.}
afspreken {ww.}

ik heb afgesproken
jij hebt afgesproken
hij/zij/het heeft afgesproken

ik heb afgesproken
jij hebt afgesproken
hij/zij/het heeft afgesproken
» meer vervoegingen van afspreken

overeenkomen, een schikking treffen, het eens zijn, afspreken {ww.}
overeenkomen
een schikking treffen
het eens zijn
afspreken {ww.}

ik heb afgesproken
ik had afgesproken
ik zal afgesproken hebben

ik ben overeengekomen
ik was overeengekomen
ik zal overeengekomen zijn
» meer vervoegingen van overeenkomen

beklinken, overeenkomen, afspreken {ww.}
beklinken
overeenkomen
afspreken {ww.}

ik heb afgesproken
jij hebt afgesproken
hij/zij/het heeft afgesproken

ik heb beklonken
jij hebt beklonken
hij/zij/het heeft beklonken
» meer vervoegingen van beklinken

afspreken {ww.}
afspreken {ww.}

ik heb afgesproken
jij hebt afgesproken
hij/zij/het heeft afgesproken

ik heb afgesproken
jij hebt afgesproken
hij/zij/het heeft afgesproken
» meer vervoegingen van afspreken