Vertaling van plannen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
plannen {ww.}
plannen {ww.}

ik plan
jij plant
hij/zij/het plant

ik plan
jij plant
hij/zij/het plant
» meer vervoegingen van plannen

Ik heb hoedanook geen plannen.
Ik heb hoedanook geen plannen.
Wat zijn uw plannen voor vanavond?
Wat zijn uw plannen voor vanavond?
plannen, ontwerpen, beramen {ww.}
plannen
ontwerpen
beramen {ww.}

ik beraam
jij beraamt
hij/zij/het beraamt

ik plan
jij plant
hij/zij/het plant
» meer vervoegingen van plannen

Waarom heeft hij zijn plannen veranderd?
Waarom heeft hij zijn plannen veranderd?
We plannen een trip naar New York.
We plannen een trip naar New York.
plannen, programmeren, geprogrammeerd, uitstippelen {ww.}
plannen
programmeren
geprogrammeerd
uitstippelen {ww.}

ik plan
jij plant
hij/zij/het plant

ik plan
jij plant
hij/zij/het plant
» meer vervoegingen van plannen

Dat zou iets zijn wat ik zou moeten programmeren.
Dat zou iets zijn wat ik zou moeten programmeren.
zin [m], plan (mv. plannen) [o], doel [o], bedoeling [v], voornemen [o], toeleg [m], strekking [v] {zn.}
zin [m]
plan (mv. plannen) [o]
doel [o]
bedoeling [v]
voornemen [o]
toeleg [m]
strekking [v] {zn.}
Hij legde het belangrijkste doel van het plan uit.
Hij legde het belangrijkste doel van het plan uit.
Dat was niet mijn bedoeling.
Dat was niet mijn bedoeling.
plan (mv. plannen) [o], plattegrond, opzet, ontwerp {zn.}
plan (mv. plannen) [o]
plattegrond
opzet
ontwerp {zn.}
Ik heb een plattegrond nodig.
Ik heb een plattegrond nodig.
Ik zou graag een plattegrond willen hebben.
Ik zou graag een plattegrond willen hebben.
hoogte, niveau, peil, plan (mv. plannen) [o] {zn.}
hoogte
niveau
peil
plan (mv. plannen) [o] {zn.}
blauwdruk [m], concept [o], ontwerp, plan (mv. plannen) [o], project {zn.}
blauwdruk [m]
concept [o]
ontwerp
plan (mv. plannen) [o]
project {zn.}
plan [o] (het ~), project [o] (het ~) {zn.}
plan [o] (het ~)
project [o] (het ~) {zn.}
Het plan zal werken.
Het plan zal werken.
Zijn plan is gevaarlijk!
Zijn plan is gevaarlijk!
plan [o] (het ~), idee [o] (het ~), bedoeling [v] (de ~), voornemen [o] (het ~) {zn.}
plan [o] (het ~)
idee [o] (het ~)
bedoeling [v] (de ~)
voornemen [o] (het ~) {zn.}
Geen idee.
Geen idee.
Tom heeft geen idee.
Tom heeft geen idee.
plan [o] (het ~), niveau [o] (het ~), peil [o] (het ~), level {zn.}
plan [o] (het ~)
niveau [o] (het ~)
peil [o] (het ~)
level {zn.}
Een weloverwogen plan.
Een weloverwogen plan.
Hij voerde het plan uit.
Hij voerde het plan uit.
plattegrond [m] (de ~), plan (mv. plannen) {zn.}
plattegrond [m] (de ~)
plan (mv. plannen) {zn.}
plan (mv. plannen) {zn.}
plan (mv. plannen) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik heb hoedanook geen plannen.

Ik heb hoedanook geen plannen.

Wat zijn uw plannen voor vanavond?

Wat zijn uw plannen voor vanavond?

Waarom heeft hij zijn plannen veranderd?

Waarom heeft hij zijn plannen veranderd?

We plannen een trip naar New York.

We plannen een trip naar New York.