Vertaling van dollen
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
dollen {ww.}
dollen {ww.}
ik dol
jij dolt
hij/zij/het dolt
ik dol
jij dolt
hij/zij/het dolt
» meer vervoegingen van dollen
Mijn hond vindt het leuk om in de sneeuw te dollen.
Mijn hond vindt het leuk om in de sneeuw te dollen.
dollen, robbedoezen, ravotten, raggen, stoeien {ww.}
dollen
robbedoezen
ravotten
raggen
stoeien {ww.}
robbedoezen
ravotten
raggen
stoeien {ww.}
ik dol
jij dolt
hij/zij/het dolt
ik dol
jij dolt
hij/zij/het dolt
» meer vervoegingen van dollen
dollen, opnaaien, opfokken {ww.}
dollen
opnaaien
opfokken {ww.}
opnaaien
opfokken {ww.}
ik dol
jij dolt
hij/zij/het dolt
ik dol
jij dolt
hij/zij/het dolt
» meer vervoegingen van dollen
dol (mv. dollen), doldriftig, verwoed, woedend, woest {bn.}
dol (mv. dollen)
doldriftig
verwoed
woedend
woest {bn.}
doldriftig
verwoed
woedend
woest {bn.}
dol (mv. dollen), hondsdol, razend {bn.}
dol (mv. dollen)
hondsdol
razend {bn.}
hondsdol
razend {bn.}
dol (mv. dollen) {zn.}
dol (mv. dollen) {zn.}
Ze zijn dol op fruit.
Ze zijn dol op fruit.
Ik ben dol op auto's.
Ik ben dol op auto's.
dol (mv. dollen), dolzinnig, gek, krankzinnig, stapel, uitzinnig, waanzinnig {bn.}
dol (mv. dollen)
dolzinnig
gek
krankzinnig
stapel
uitzinnig
waanzinnig {bn.}
dolzinnig
gek
krankzinnig
stapel
uitzinnig
waanzinnig {bn.}
dol (mv. dollen), dom, dwaas, onverstandig, zot {bn.}
dol (mv. dollen)
dom
dwaas
onverstandig
zot {bn.}
dom
dwaas
onverstandig
zot {bn.}
dol , roeipen, roeidol {zn.}
dol
roeipen
roeidol {zn.}
roeipen
roeidol {zn.}
Ze is dol op tennissen.
Ze is dol op tennissen.
Ik ben dol op lasagne.
Ik ben dol op lasagne.
dol (mv. dollen) {bn.}
dol (mv. dollen) {bn.}
dol (mv. dollen) {zn.}
dol (mv. dollen) {zn.}
Niets is ons te dol
Niets is ons te dol
hondsdol, dol (mv. dollen) {bn.}
hondsdol
dol (mv. dollen) {bn.}
dol (mv. dollen) {bn.}
grappig, komisch, leuk, dol (mv. dollen), hilarisch {bn.}
grappig
komisch
leuk
dol (mv. dollen)
hilarisch {bn.}
komisch
leuk
dol (mv. dollen)
hilarisch {bn.}
stapel, tuk, verkikkerd, verslingerd, verzot, dol (mv. dollen), wild, gek, bezeten, geil {bn.}
stapel
tuk
verkikkerd
verslingerd
verzot
dol (mv. dollen)
wild
gek
bezeten
geil {bn.}
tuk
verkikkerd
verslingerd
verzot
dol (mv. dollen)
wild
gek
bezeten
geil {bn.}
uitgelaten, brooddronken, jolig, dol (mv. dollen), uitbundig, uitzinnig {bn.}
uitgelaten
brooddronken
jolig
dol (mv. dollen)
uitbundig
uitzinnig {bn.}
brooddronken
jolig
dol (mv. dollen)
uitbundig
uitzinnig {bn.}