Vertaling van geheel

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
geheel [o], totaal {zn.}
geheel [o]
totaal {zn.}
Hij heeft niet geheel ongelijk.
Hij heeft niet geheel ongelijk.
Hij was totaal niet tevreden.
Hij was totaal niet tevreden.
geheel, algeheel, totaal {bn.}
geheel
algeheel
totaal {bn.}
heel, geheel {bn.}
heel
geheel {bn.}
heel, geheel, ten volle, volkomen, volledig, voluit {bw.}
heel
geheel
ten volle
volkomen
volledig
voluit {bw.}
compleet, gans, heel, geheel, vol, volkomen, volslagen {bn.}
compleet
gans
heel
geheel
vol
volkomen
volslagen {bn.}
compleet, heel, geheel, totaal, totaliter, volkomen, volledig {bw.}
compleet
heel
geheel
totaal
totaliter
volkomen
volledig {bw.}
finaal, heel, geheel, helemaal, totaal, volkomen, volledig {bw.}
finaal
heel
geheel
helemaal
totaal
volkomen
volledig {bw.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Hij heeft niet geheel ongelijk.

Hij heeft niet geheel ongelijk.

Ik ben het geheel met je eens.

Ik ben het geheel met je eens.

Geheel de uwe

Geheel de uwe

Geheel toevallig ontmoette ik mijn oude vriend in de luchthaven.

Geheel toevallig ontmoette ik mijn oude vriend in de luchthaven.

Het geheel is meer dan de som der delen.

Het geheel is meer dan de som der delen.

Ik zal niet geheel sterven

Ik zal niet geheel sterven

Een deel staat voor het geheel

Een deel staat voor het geheel

In Thailand is de opvoeding van de kinderen niet de verantwoordelijkheid van de vader; het is geheel aan de moeder.

In Thailand is de opvoeding van de kinderen niet de verantwoordelijkheid van de vader; het is geheel aan de moeder.

Gallië is in zijn geheel verdeeld in drie delen

Gallië is in zijn geheel verdeeld in drie delen


Gerelateerd aan geheel

totaal - algeheel - heel - ten volle - volkomen - volledig - voluit - compleet - gans - vol - volslagen - totaliter - finaal - helemaal