Vertaling van grens

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
grens [v], perk [o] {zn.}
grens [v]
perk [o] {zn.}
De grens is dicht.
De grens is dicht.
Doorzwemmen tot je aan je grens zit.
Doorzwemmen tot je aan je grens zit.
grens [m] (de ~), grenslinie, grenslijn {zn.}
grens [m] (de ~)
grenslinie
grenslijn {zn.}
We wonen in de buurt van de grens.
We wonen in de buurt van de grens.
grens [m] (de ~), limiet [m] (de ~), kaap [m] (de ~) {zn.}
grens [m] (de ~)
limiet [m] (de ~)
kaap [m] (de ~) {zn.}
Wat is de cash-limiet voor deze kaart?
Wat is de cash-limiet voor deze kaart?
grens [m] (de ~), lijnrechter [m] (de ~), linesman, grensrechter [m] (de ~) {zn.}
grens [m] (de ~)
lijnrechter [m] (de ~)
linesman
grensrechter [m] (de ~) {zn.}
omschrijven, bebakenen, demarqueren, afzetten, afperken, afpalen, afgrenzen, afbakenen {ww.}
omschrijven
bebakenen
demarqueren
afzetten
afperken
afpalen
afgrenzen
afbakenen {ww.}

ik baken af
jij bakent af
hij/zij/het bakent af

ik omschrijf
jij omschrijft
hij/zij/het omschrijft
» meer vervoegingen van omschrijven

Hoe zou jij "gelukkigheid" omschrijven?
Hoe zou jij "gelukkigheid" omschrijven?


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

De grens is dicht.

De grens is dicht.

Doorzwemmen tot je aan je grens zit.

Doorzwemmen tot je aan je grens zit.

We wonen in de buurt van de grens.

We wonen in de buurt van de grens.