Vertaling van kanen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
bikken, kanen, nassen, gaffelen {ww.}
bikken
kanen
nassen
gaffelen {ww.}

ik bik
jij bikt
hij/zij/het bikt

ik bik
jij bikt
hij/zij/het bikt
» meer vervoegingen van bikken

buitenkansje, kaan (mv. kanen), buitenkans [m] (de ~) {zn.}
buitenkansje
kaan (mv. kanen)
buitenkans [m] (de ~) {zn.}
kaantje [o] (het ~), kaan (mv. kanen) {zn.}
kaantje [o] (het ~)
kaan (mv. kanen) {zn.}


Gerelateerd aan kanen

bikken - nassen - gaffelen - buitenkansje - kaan - buitenkans - kaantjemaaltijden - kans - deel