Vertaling van kleine

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kleine [m] (de ~), baby [m] (de ~), zuigeling [m] (de ~), kleintje [m] (het ~), kindje, bébé {zn.}
kleine [m] (de ~)
baby [m] (de ~)
zuigeling [m] (de ~)
kleintje [m] (het ~)
kindje
bébé {zn.}
Die baby is Tom.
Die baby is Tom.
De baby kruipt.
De baby kruipt.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Teken een kleine cirkel.

Teken een kleine cirkel.

Ze adopteerden het kleine meisje.

Ze adopteerden het kleine meisje.

Er bestaat een kleine kans op herhaling.

Er bestaat een kleine kans op herhaling.

We feestten tot in de kleine uurtjes.

We feestten tot in de kleine uurtjes.

De kleine jongen zei hallo tegen me.

De kleine jongen zei hallo tegen me.

Hij heeft een kleine jongen van de verdrinkingsdood gered.

Hij heeft een kleine jongen van de verdrinkingsdood gered.

O mijn kleine zusje, waarom zeg je niets tegen me?

O mijn kleine zusje, waarom zeg je niets tegen me?

Hij redde het kleine meisje ten koste van zijn leven.

Hij redde het kleine meisje ten koste van zijn leven.

Tom vond het niet erg dat Maria kleine borsten had

Tom vond het niet erg dat Maria kleine borsten had

Ik moet je om een kleine gunst vragen.

Ik moet je om een kleine gunst vragen.

Moderne schepen hebben maar een kleine bemanning nodig.

Moderne schepen hebben maar een kleine bemanning nodig.

"Wat is er?" vroeg het kleine witte konijn.

"Wat is er?" vroeg het kleine witte konijn.

Alleen gelaten begon het kleine meisje te huilen.

Alleen gelaten begon het kleine meisje te huilen.

De kleine Martin had een rustige kindertijd in Atlanta, Georgia.

De kleine Martin had een rustige kindertijd in Atlanta, Georgia.

Tien mensen stonden op elkaar gepakt in de kleine kamer.

Tien mensen stonden op elkaar gepakt in de kleine kamer.


Gerelateerd aan kleine

baby - zuigeling - kleintje - kindje - bébéding