Vertaling van ding
hoe-heet-het
dinges {zn.}
voorwerp
onderwerp
object
mikpunt {zn.}
voorwerp {zn.}
voorwerp {zn.}
ding
aangelegenheid
affaire {zn.}
ding {zn.}
ding {zn.}
ik ding
jij dingt
hij/zij/het dingt
ik ding
jij dingt
hij/zij/het dingt
» meer vervoegingen van dingen
afpingelen
dingen
marchanderen
pingelen {ww.}
ik ding af
jij dingt af
hij/zij/het dingt af
ik ding af
jij dingt af
hij/zij/het dingt af
» meer vervoegingen van afdingen
Voorbeelden in zinsverband
Ieder zijn eigen ding.
Ieder zijn eigen ding.
Laat mij een ding zeggen.
Laat mij een ding zeggen.
Je moet me alleen één ding beloven.
Je moet me alleen één ding beloven.
Ik heb geen idee hoe je dit ding moet gebruiken.
Ik heb geen idee hoe je dit ding moet gebruiken.
Het eerste ding dat hij kocht was een wekker.
Het eerste ding dat hij kocht was een wekker.
Er is slechts één ding dat we kunnen doen nu!
Er is slechts één ding dat we kunnen doen nu!
Weten is één ding, het ook doen is heel wat anders.
Weten is één ding, het ook doen is heel wat anders.
Doe wat je doet", "Doe je ding
Doe wat je doet", "Doe je ding
Een taal spreken is één ding, maar iemand een taal leren is iets helemaal anders.
Een taal spreken is één ding, maar iemand een taal leren is iets helemaal anders.