Vertaling van rand

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
rand, randgebied, omtrek, periferie [v], cirkelomtrek [m], buitenkant [m] {zn.}
rand
randgebied
omtrek
periferie [v]
cirkelomtrek [m]
buitenkant [m] {zn.}
We stonden aan de rand van een klif.
We stonden aan de rand van een klif.
rand, zelfkant {zn.}
rand
zelfkant {zn.}
rand {zn.}
rand {zn.}
rand, zoom {zn.}
rand
zoom {zn.}
kant [m], band [m], boord [m], rand, zoom {zn.}
kant [m]
band [m]
boord [m]
rand
zoom {zn.}
Ik sta aan jouw kant.
Ik sta aan jouw kant.
De band is lek.
De band is lek.
lijst, rand {zn.}
lijst
rand {zn.}
Mijn taal staat niet op de lijst!
Mijn taal staat niet op de lijst!
Jouw naam staat bovenaan de lijst.
Jouw naam staat bovenaan de lijst.
lijst, rand, richel {zn.}
lijst
rand
richel {zn.}
Vind je de lijst van dit schilderij mooi?
Vind je de lijst van dit schilderij mooi?
Zet je naam op de lijst en geef hem door aan de volgende persoon.
Zet je naam op de lijst en geef hem door aan de volgende persoon.
kant [m], rand, marge {zn.}
kant [m]
rand
marge {zn.}
Hij legde het boek aan de kant.
Hij legde het boek aan de kant.
Welke kant is het strand op?
Welke kant is het strand op?


Gerelateerd aan rand

randgebied - omtrek - periferie - cirkelomtrek - buitenkant - zelfkant - zoom - kant - band - boord - lijst - richel - marge