Vertaling van onderwerp

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
stof, onderwerp, thema, apropos [o] {zn.}
stof
onderwerp
thema
apropos [o] {zn.}
Ons thema van de week is: _____.
Ons thema van de week is: _____.
Je vraagt heeft niks met het onderwerp te maken.
Je vraagt heeft niks met het onderwerp te maken.
ding [o], voorwerp, onderwerp, object, mikpunt {zn.}
ding [o]
voorwerp
onderwerp
object
mikpunt {zn.}
Ieder zijn eigen ding.
Ieder zijn eigen ding.
Laat mij een ding zeggen.
Laat mij een ding zeggen.
stof, onderwerp, subject {zn.}
stof
onderwerp
subject {zn.}
Er zijn heel wat boeken over het onderwerp.
Er zijn heel wat boeken over het onderwerp.
Deze stof houdt zich goed.
Deze stof houdt zich goed.
onderwerp [o] (het ~), subject [o] (het ~) {zn.}
onderwerp [o] (het ~)
subject [o] (het ~) {zn.}
onderwerpen, knechten {ww.}
onderwerpen
knechten {ww.}

ik knecht
jij knecht
hij/zij/het knecht

ik onderwerp
jij onderwerpt
hij/zij/het onderwerpt
» meer vervoegingen van onderwerpen

We spraken over verschillende onderwerpen.
We spraken over verschillende onderwerpen.
knechten, onderwerpen {ww.}
knechten
onderwerpen {ww.}

ik knecht
jij knecht
hij/zij/het knecht

ik knecht
jij knecht
hij/zij/het knecht
» meer vervoegingen van knechten

gegeven [o] (het ~), punt [o] (het ~), onderwerp [o] (het ~), thema [o] (het ~), item [o] (het ~), issue [m] (de/het ~) {zn.}
gegeven [o] (het ~)
punt [o] (het ~)
onderwerp [o] (het ~)
thema [o] (het ~)
item [o] (het ~)
issue [m] (de/het ~) {zn.}
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
Ze heeft dertig jaar lang muziekles gegeven.
Ze heeft dertig jaar lang muziekles gegeven.
onderwerpen {ww.}
onderwerpen {ww.}

ik onderwerp
jij onderwerpt
hij/zij/het onderwerpt

ik onderwerp
jij onderwerpt
hij/zij/het onderwerpt
» meer vervoegingen van onderwerpen

onderwerpen, blootstellen {ww.}
onderwerpen
blootstellen {ww.}

ik stel bloot
jij stelt bloot
hij/zij/het stelt bloot

ik onderwerp
jij onderwerpt
hij/zij/het onderwerpt
» meer vervoegingen van onderwerpen

onderwerpen {ww.}
onderwerpen {ww.}

ik onderwerp
jij onderwerpt
hij/zij/het onderwerpt

ik onderwerp
jij onderwerpt
hij/zij/het onderwerpt
» meer vervoegingen van onderwerpen

onderwerpen, kleinkrijgen, bedwingen {ww.}
onderwerpen
kleinkrijgen
bedwingen {ww.}

ik bedwing
jij bedwingt
hij/zij/het bedwingt

ik onderwerp
jij onderwerpt
hij/zij/het onderwerpt
» meer vervoegingen van onderwerpen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Je vraagt heeft niks met het onderwerp te maken.

Je vraagt heeft niks met het onderwerp te maken.

Er zijn heel wat boeken over het onderwerp.

Er zijn heel wat boeken over het onderwerp.


Gerelateerd aan onderwerp

stof - thema - apropos - ding - voorwerp - object - mikpunt - subject - onderwerpen - knechten - gegeven - punt - item - issue - blootstellenzinsdeel - betekenis - aanwenden - laten - inzetten - toegeven - dwingen