Vertaling van thema

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
thema, vertaaloefening [v] {zn.}
thema
vertaaloefening [v] {zn.}
Ons thema van de week is: _____.
Ons thema van de week is: _____.
stof, onderwerp, thema, apropos [o] {zn.}
stof
onderwerp
thema
apropos [o] {zn.}
Je vraagt heeft niks met het onderwerp te maken.
Je vraagt heeft niks met het onderwerp te maken.
Er zijn heel wat boeken over het onderwerp.
Er zijn heel wat boeken over het onderwerp.
thema [m] (de/het ~) {zn.}
thema [m] (de/het ~) {zn.}
thema [o] (het ~) {zn.}
thema [o] (het ~) {zn.}
gegeven [o] (het ~), punt [o] (het ~), onderwerp [o] (het ~), thema [o] (het ~), item [o] (het ~), issue [m] (de/het ~) {zn.}
gegeven [o] (het ~)
punt [o] (het ~)
onderwerp [o] (het ~)
thema [o] (het ~)
item [o] (het ~)
issue [m] (de/het ~) {zn.}
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
Ze heeft dertig jaar lang muziekles gegeven.
Ze heeft dertig jaar lang muziekles gegeven.


Gerelateerd aan thema

vertaaloefening - stof - onderwerp - apropos - gegeven - punt - item - issueoefening - grondgedachte - betekenis