Vertaling van kwaad
ongemak
misstand
euvel {zn.}
kwade
boze {zn.}
kwaad
toornig
nijdig
verstoord
vertoornd {bn.}
kwaad
kwalijk
slecht
verkeerd {bn.}
zonde
zondigheid {zn.}
min
schaduwzijde
schaduwkant
opdonder
tegenvaller
minpunt
keerzijde
keerzij
nadeel {zn.}
roddelen
belasteren {ww.}
ik belaster
jij belastert
hij/zij/het belastert
ik spreek kwaad
jij spreekt kwaad
hij/zij/het spreekt kwaad
» meer vervoegingen van kwaadspreken
kletsen {ww.}
ik klets
jij kletst
hij/zij/het kletst
ik spreek kwaad
jij spreekt kwaad
hij/zij/het spreekt kwaad
» meer vervoegingen van kwaadspreken
kwaad
nijdig {bn.}
boos
kwaad
boosaardig
kwaadaardig {bn.}
kwaad
kanker
rampspoed
onheil
euvel {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Zij werd kwaad.
Zij werd kwaad.
Ben je kwaad?
Ben je kwaad?
Hij werd kwaad.
Hij werd kwaad.
Ben je kwaad?
Ben je kwaad?
Mijn oom is kwaad.
Mijn oom is kwaad.
Wat maakte haar zo kwaad?
Wat maakte haar zo kwaad?
De Britse regering was kwaad.
De Britse regering was kwaad.
Spreek niet kwaad van anderen.
Spreek niet kwaad van anderen.
Ze dacht aan geen kwaad.
Ze dacht aan geen kwaad.
Uw broer is erg kwaad.
Uw broer is erg kwaad.
Hij was te kwaad om te spreken.
Hij was te kwaad om te spreken.
Geld is de wortel van alle kwaad.
Geld is de wortel van alle kwaad.
Hij zou geen vlieg kwaad doen.
Hij zou geen vlieg kwaad doen.
Ik denk dat hij kwaad is.
Ik denk dat hij kwaad is.
Hij heeft de neiging kwaad te worden.
Hij heeft de neiging kwaad te worden.