Vertaling van verkeerd

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
fout, foutief, onjuist, verkeerd {bn.}
fout
foutief
onjuist
verkeerd {bn.}
fout, op onjuiste wijze, verkeerd {bw.}
fout
op onjuiste wijze
verkeerd {bw.}
fout, mis, onjuist, verkeerd {bn.}
fout
mis
onjuist
verkeerd {bn.}
abusievelijk, bij vergissing, per abuis, verkeerd {bw.}
abusievelijk
bij vergissing
per abuis
verkeerd {bw.}
beroerd, kwaad, kwalijk, slecht, verkeerd {bn.}
beroerd
kwaad
kwalijk
slecht
verkeerd {bn.}
slecht, verkeerd {bn.}
slecht
verkeerd {bn.}
omgekeerd, verkeerd {bn.}
omgekeerd
verkeerd {bn.}
verkeren {ww.}
verkeren {ww.}

ik heb verkeerd
ik had verkeerd
ik zal verkeerd hebben

ik heb verkeerd
ik had verkeerd
ik zal verkeerd hebben
» meer vervoegingen van verkeren

zich verhouden, verkeren, aanbelangen, betreffen, aangaan {ww.}
zich verhouden
verkeren
aanbelangen
betreffen
aangaan {ww.}

hij/zij/het heeft aanbelangd
zij hebben aanbelangd
hij/zij/het had aanbelangd

hij/zij/het heeft verkeerd
zij hebben verkeerd
hij/zij/het had verkeerd
» meer vervoegingen van verkeren

veranderen, verkeren, kenteren {ww.}
veranderen
verkeren
kenteren {ww.}

ik heb gekenterd
jij hebt gekenterd
hij/zij/het heeft gekenterd

ik heb veranderd
jij hebt veranderd
hij/zij/het heeft veranderd
» meer vervoegingen van veranderen

Moeten we de vlag veranderen?
Moeten we de vlag veranderen?
Ik wil mijn leven veranderen.
Ik wil mijn leven veranderen.
zitten, verkeren, bevinden {ww.}
zitten
verkeren
bevinden {ww.}

ik heb bevonden
ik had bevonden
ik zal bevonden hebben

ik heb gezeten
ik had gezeten
ik zal gezeten hebben
» meer vervoegingen van zitten

Alle bussen zitten vol.
Alle bussen zitten vol.
Nee, ga zitten.
Nee, ga zitten.
zijn, zitten, ophouden, wezen, uithangen, verkeren, bevinden, verwijlen, vertoeven, toeven, pozen {ww.}
zijn
zitten
ophouden
wezen
uithangen
verkeren
bevinden
verwijlen
vertoeven
toeven
pozen {ww.}

ik heb bevonden
ik had bevonden
ik zal bevonden hebben

ik ben geweest
ik was geweest
ik zal geweest zijn
» meer vervoegingen van zijn

Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
Het regende zonder ophouden.
Het regende zonder ophouden.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Deze zin is niet verkeerd.

Deze zin is niet verkeerd.

Haar naam was verkeerd gespeld.

Haar naam was verkeerd gespeld.

Jij doet gewoon niks verkeerd.

Jij doet gewoon niks verkeerd.

Is dat verkeerd?

Is dat verkeerd?

Ik ben bang dat de dingen verkeerd zullen uitdraaien.

Ik ben bang dat de dingen verkeerd zullen uitdraaien.

"Die letters staan allemaal verkeerd om!" "Nee, dat hoort zo, dat is Russisch."

"Die letters staan allemaal verkeerd om!" "Nee, dat hoort zo, dat is Russisch."


Gerelateerd aan verkeerd

fout - foutief - onjuist - op onjuiste wijze - mis - abusievelijk - bij vergissing - per abuis - beroerd - kwaad - kwalijk - slecht - omgekeerd - verkeren - zich verhoudenzijn - zitten