Vertaling van verkeren
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
verkeren {ww.}
verkeren {ww.}
ik verkeer
jij verkeert
hij/zij/het verkeert
ik verkeer
jij verkeert
hij/zij/het verkeert
» meer vervoegingen van verkeren
zich verhouden, verkeren, aanbelangen, betreffen, aangaan {ww.}
zich verhouden
verkeren
aanbelangen
betreffen
aangaan {ww.}
verkeren
aanbelangen
betreffen
aangaan {ww.}
hij/zij/het belangt aan
zij belangen aan
ik ga aan
hij/zij/het verkeert
zij verkeren
ik verkeer
» meer vervoegingen van verkeren
veranderen, verkeren, kenteren {ww.}
veranderen
verkeren
kenteren {ww.}
verkeren
kenteren {ww.}
ik kenter
jij kentert
hij/zij/het kentert
ik verander
jij verandert
hij/zij/het verandert
» meer vervoegingen van veranderen
Moeten we de vlag veranderen?
Moeten we de vlag veranderen?
Ik wil mijn leven veranderen.
Ik wil mijn leven veranderen.
zitten, verkeren, bevinden {ww.}
zitten
verkeren
bevinden {ww.}
verkeren
bevinden {ww.}
ik bevind
jij bevindt
hij/zij/het bevindt
ik zit
jij zit
hij/zij/het zit
» meer vervoegingen van zitten
Alle bussen zitten vol.
Alle bussen zitten vol.
Nee, ga zitten.
Nee, ga zitten.
zijn, zitten, ophouden, wezen, uithangen, verkeren, bevinden, verwijlen, vertoeven, toeven, pozen {ww.}
zijn
zitten
ophouden
wezen
uithangen
verkeren
bevinden
verwijlen
vertoeven
toeven
pozen {ww.}
zitten
ophouden
wezen
uithangen
verkeren
bevinden
verwijlen
vertoeven
toeven
pozen {ww.}
ik bevind
jij bevindt
hij/zij/het bevindt
ik ben
jij bent
hij/zij/het is
» meer vervoegingen van zijn
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
Het regende zonder ophouden.
Het regende zonder ophouden.
gaan, verkeren {zn.}
gaan
verkeren {zn.}
verkeren {zn.}
Vandaag gaan we gaan dansen.
Vandaag gaan we gaan dansen.
We kunnen beter gaan.
We kunnen beter gaan.