Vertaling van wezen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
wezen [o] {zn.}
wezen [o] {zn.}
Ik ben vandaag bloed wezen geven.
Ik ben vandaag bloed wezen geven.
De oorlog is in wezen voorbij.
De oorlog is in wezen voorbij.
wezen [o], kern [v], essentie [v], wezenheid [v], essence [v] {zn.}
wezen [o]
kern [v]
essentie [v]
wezenheid [v]
essence [v] {zn.}
wezen [o] {zn.}
wezen [o] {zn.}
natuur [v], wezen [o], karakter [o], aard [m], geaardheid [v] {zn.}
natuur [v]
wezen [o]
karakter [o]
aard [m]
geaardheid [v] {zn.}
Ik hou van de natuur.
Ik hou van de natuur.
Heeft een hond een Boeddha-natuur of niet?
Heeft een hond een Boeddha-natuur of niet?
zijn, wezen [o], wezenheid [v] {zn.}
zijn
wezen [o]
wezenheid [v] {zn.}
Zijn schoenen zijn bruin.
Zijn schoenen zijn bruin.
Zijn voorspellingen zijn uitgekomen.
Zijn voorspellingen zijn uitgekomen.
zijn, wezen [o] {zn.}
zijn
wezen [o] {zn.}
Programmeertalen zijn zijn hobby.
Programmeertalen zijn zijn hobby.
zijn, wezen {ww.}
zijn
wezen {ww.}
aanduiden, aangeven, aanwijzen, uitduiden, wijzen {ww.}
aanduiden
aangeven
aanwijzen
uitduiden
wijzen {ww.}

ik duidde aan
jij duidde aan
hij/zij/het duidde aan

ik duidde aan
jij duidde aan
hij/zij/het duidde aan
» meer vervoegingen van aanduiden

laten zien, tentoonspreiden, tonen, vertonen, wijzen, uitwijzen {ww.}
laten zien
tentoonspreiden
tonen
vertonen
wijzen
uitwijzen {ww.}

ik spreidde tentoon
jij spreidde tentoon
hij/zij/het spreidde tentoon

ik spreidde tentoon
jij spreidde tentoon
hij/zij/het spreidde tentoon
» meer vervoegingen van tentoonspreiden

wijzen, attenderen {ww.}
wijzen
attenderen {ww.}

ik attendeerde
jij attendeerde
hij/zij/het attendeerde

ik wees
jij wees
hij/zij/het wees
» meer vervoegingen van wijzen

Kan je me de weg wijzen?
Kan je me de weg wijzen?
Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?
Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?
wijzen, aanwijzen {ww.}
wijzen
aanwijzen {ww.}

ik wees aan
jij wees aan
hij/zij/het wees aan

ik wees
jij wees
hij/zij/het wees
» meer vervoegingen van wijzen

wijzen, duiden {ww.}
wijzen
duiden {ww.}

ik duidde
jij duidde
hij/zij/het duidde

ik wees
jij wees
hij/zij/het wees
» meer vervoegingen van wijzen

wijzen {ww.}
wijzen {ww.}

ik wees
jij wees
hij/zij/het wees

ik wees
jij wees
hij/zij/het wees
» meer vervoegingen van wijzen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik ben vandaag bloed wezen geven.

Ik ben vandaag bloed wezen geven.

De oorlog is in wezen voorbij.

De oorlog is in wezen voorbij.


Gerelateerd aan wezen

kern - essentie - wezenheid - essence - natuur - karakter - aard - geaardheid - zijn - aanduiden - aangeven - aanwijzen - uitduiden - wijzen - laten zieninlichten - gebaren - behelzen - indiceren