Vertaling van bevinden
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
vaststellen, constateren, bevinden {ww.}
vaststellen
constateren
bevinden {ww.}
constateren
bevinden {ww.}
ik bevind
jij bevindt
hij/zij/het bevindt
ik stel vast
jij stelt vast
hij/zij/het stelt vast
» meer vervoegingen van vaststellen
We zullen eerst de oorzaak van de ramp vaststellen.
We zullen eerst de oorzaak van de ramp vaststellen.
We zouden enkele basisregels moeten vaststellen voor we eraan beginnen.
We zouden enkele basisregels moeten vaststellen voor we eraan beginnen.
vinden, aantreffen, treffen, bevinden {ww.}
vinden
aantreffen
treffen
bevinden {ww.}
aantreffen
treffen
bevinden {ww.}
ik tref aan
jij treft aan
hij/zij/het treft aan
ik vind
jij vindt
hij/zij/het vindt
» meer vervoegingen van vinden
Kan je het vinden?
Kan je het vinden?
Ik moet het vinden.
Ik moet het vinden.
zien, houden, beschouwen, achten, schatten, aanmerken, bevinden, oordelen {ww.}
zien
houden
beschouwen
achten
schatten
aanmerken
bevinden
oordelen {ww.}
houden
beschouwen
achten
schatten
aanmerken
bevinden
oordelen {ww.}
ik merk aan
jij merkt aan
hij/zij/het merkt aan
ik zie
jij ziet
hij/zij/het ziet
» meer vervoegingen van zien
Laten we eens zien wie het het langst uit kan houden.
Laten we eens zien wie het het langst uit kan houden.
Omdat we van jullie houden, zijn we Tatoeba aan het updaten om jullie een betere gebruikerservaring te geven. Zien jullie wel? We Omdat we van jullie houden, zijn we Tatoeba aan het updaten om jullie een betere gebruikerservaring te geven. Zien jullie wel? We
zitten, verkeren, bevinden {ww.}
zitten
verkeren
bevinden {ww.}
verkeren
bevinden {ww.}
ik bevind
jij bevindt
hij/zij/het bevindt
ik zit
jij zit
hij/zij/het zit
» meer vervoegingen van zitten
Alle bussen zitten vol.
Alle bussen zitten vol.
Nee, ga zitten.
Nee, ga zitten.
zijn, zitten, ophouden, wezen, uithangen, verkeren, bevinden, verwijlen, vertoeven, toeven, pozen {ww.}
zijn
zitten
ophouden
wezen
uithangen
verkeren
bevinden
verwijlen
vertoeven
toeven
pozen {ww.}
zitten
ophouden
wezen
uithangen
verkeren
bevinden
verwijlen
vertoeven
toeven
pozen {ww.}
ik bevind
jij bevindt
hij/zij/het bevindt
ik ben
jij bent
hij/zij/het is
» meer vervoegingen van zijn
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
Het regende zonder ophouden.
Het regende zonder ophouden.