Vertaling van zien
ik zie
jij ziet
hij/zij/het ziet
ik zie
jij ziet
hij/zij/het ziet
» meer vervoegingen van zien
ontvangen
bekijken
beschouwen
bezien
aankijken
beoordelen
inschatten {ww.}
ik kijk aan
jij kijkt aan
hij/zij/het kijkt aan
ik zie
jij ziet
hij/zij/het ziet
» meer vervoegingen van zien
houden
beschouwen
achten
schatten
aanmerken
bevinden
oordelen {ww.}
ik merk aan
jij merkt aan
hij/zij/het merkt aan
ik zie
jij ziet
hij/zij/het ziet
» meer vervoegingen van zien
proberen
pogen
trachten
beproeven {ww.}
ik beproef
jij beproeft
hij/zij/het beproeft
ik zie
jij ziet
hij/zij/het ziet
» meer vervoegingen van zien
aanschouwen {ww.}
ik aanschouw
jij aanschouwt
hij/zij/het aanschouwt
ik zie
jij ziet
hij/zij/het ziet
» meer vervoegingen van zien
ogen
kijken
tonen
eruitzien {ww.}
ik zie eruit
jij ziet eruit
hij/zij/het ziet eruit
ik zie
jij ziet
hij/zij/het ziet
» meer vervoegingen van zien
Voorbeelden in zinsverband
Laat zien.
Laat zien.
O! Laat eens zien.
O! Laat eens zien.
Henry wilt je zien.
Henry wilt je zien.
Zij zien Dan.
Zij zien Dan.
We zullen zien.
We zullen zien.
Eerst zien, dan geloven.
Eerst zien, dan geloven.
O! Laat eens zien.
O! Laat eens zien.
Kan je het zien?
Kan je het zien?
O! Laat eens zien.
O! Laat eens zien.
Ik kan niets zien.
Ik kan niets zien.
Ik zal hem morgen zien.
Ik zal hem morgen zien.
Ik wil de film zien.
Ik wil de film zien.
Moet je die rook zien.
Moet je die rook zien.
Ik moet wel dingen zien.
Ik moet wel dingen zien.
Ik heb hem zien rennen.
Ik heb hem zien rennen.