Vertaling van aanbelangen
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
zich verhouden, verkeren, aanbelangen, betreffen, aangaan {ww.}
zich verhouden
verkeren
aanbelangen
betreffen
aangaan {ww.}
verkeren
aanbelangen
betreffen
aangaan {ww.}
hij/zij/het zal aanbelangen
zij zult aanbelangen
hij/zij/het zal aanbelangen
hij/zij/het zal verkeren
zij zullen verkeren
hij/zij/het zou verkeren
» meer vervoegingen van verkeren
gaan, raken, aankomen, handelen, bewegen, slaan, draaien, aangaan, treffen, gelden, betreffen, aanbelangen {ww.}
gaan
raken
aankomen
handelen
bewegen
slaan
draaien
aangaan
treffen
gelden
betreffen
aanbelangen {ww.}
raken
aankomen
handelen
bewegen
slaan
draaien
aangaan
treffen
gelden
betreffen
aanbelangen {ww.}
hij/zij/het zal aanbelangen
zij zult aanbelangen
hij/zij/het zal aanbelangen
hij/zij/het zal gaan
zij zullen gaan
hij/zij/het zou gaan
» meer vervoegingen van gaan
De brief zal morgen aankomen.
De brief zal morgen aankomen.
Mijn ideeën raken op.
Mijn ideeën raken op.