Vertaling van propriëteit

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
propriëteit, eigendom [m] (de ~), bezitting [v] (de ~) {zn.}
propriëteit
eigendom [m] (de ~)
bezitting [v] (de ~) {zn.}
propriëteit, hoedanigheid [v] (de ~), eigenschap [v] (de ~) {zn.}
propriëteit
hoedanigheid [v] (de ~)
eigenschap [v] (de ~) {zn.}
bezit [o] (het ~), boeltje, propriëteit, possessie, have [m] (de ~) {zn.}
bezit [o] (het ~)
boeltje
propriëteit
possessie
have [m] (de ~) {zn.}
Als je er een boeltje van maakt, ruim het op.
Als je er een boeltje van maakt, ruim het op.
Ze bezit tweeduizend boeken.
Ze bezit tweeduizend boeken.


Gerelateerd aan propriëteit

eigendom - bezitting - hoedanigheid - eigenschap - bezit - boeltje - possessie - haveiets - groep