Vertaling van puzzel

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
puzzel [m] (de ~) {zn.}
puzzel [m] (de ~) {zn.}
Met een beetje meer geduld zou je deze puzzel opgelost kunnen hebben.
Met een beetje meer geduld zou je deze puzzel opgelost kunnen hebben.
raadsel, puzzel {zn.}
raadsel
puzzel {zn.}
Los het raadsel op dat schuil gaat achter de moord.
Los het raadsel op dat schuil gaat achter de moord.
Het is me een raadsel hoe ze aan die geheime informatie zou kunnen gekomen zijn.
Het is me een raadsel hoe ze aan die geheime informatie zou kunnen gekomen zijn.
puzzelen {ww.}
puzzelen {ww.}

ik puzzel
jij puzzelt
hij/zij/het puzzelt

ik puzzel
jij puzzelt
hij/zij/het puzzelt
» meer vervoegingen van puzzelen

raadsel [o] (het ~), puzzel [m] (de ~) {zn.}
raadsel [o] (het ~)
puzzel [m] (de ~) {zn.}
puzzelen {ww.}
puzzelen {ww.}

ik puzzel
jij puzzelt
hij/zij/het puzzelt

ik puzzel
jij puzzelt
hij/zij/het puzzelt
» meer vervoegingen van puzzelen

puzzelen {ww.}
puzzelen {ww.}

ik puzzel
jij puzzelt
hij/zij/het puzzelt

ik puzzel
jij puzzelt
hij/zij/het puzzelt
» meer vervoegingen van puzzelen



Gerelateerd aan puzzel

raadsel - puzzelenopgave - aangelegenheid - piekeren - spelen