Vertaling van spelen
uitvoeren
voorspelen {ww.}
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
presenteren
vertonen
voorstellen
aanbieden
spelen {ww.}
ik bied aan
jij biedt aan
hij/zij/het biedt aan
ik dien in
jij dient in
hij/zij/het dient in
» meer vervoegingen van indienen
tellen
meetellen
gelden
meespreken {ww.}
ik geld
jij geldt
hij/zij/het geldt
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
weggeven
uitvoeren {ww.}
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
acteren
toneelspelen {ww.}
ik acteer
jij acteert
hij/zij/het acteert
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
spelen {ww.}
ik speel
jij speelt
hij/zij/het speelt
ik stoei
jij stoeit
hij/zij/het stoeit
» meer vervoegingen van stoeien
spelen
voordoen
uithangen
betonen {ww.}
ik betoon
jij betoont
hij/zij/het betoont
ik houd
jij houdt
hij/zij/het houdt
» meer vervoegingen van houden
spelen {ww.}
ik musiceer
jij musiceert
hij/zij/het musiceert
ik musiceer
jij musiceert
hij/zij/het musiceert
» meer vervoegingen van musiceren
plaatsgrijpen
plaatshebben
spelen
voltrekken {ww.}
hij/zij/het grijpt plaats
zij grijpen plaats
hij/zij/het heeft plaats
hij/zij/het vindt plaats
zij vinden plaats
hij/zij/het vindt plaats
» meer vervoegingen van plaatsvinden
spel (mv. spelen) {zn.}
spel (mv. spelen) {zn.}
stuk
theaterstuk
toneelspel
spel (mv. spelen)
drama {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Hij kan fluit spelen.
Hij kan fluit spelen.
Basketbal spelen is leuk.
Basketbal spelen is leuk.
Zij kan piano spelen.
Zij kan piano spelen.
Kinderen moeten spelen.
Kinderen moeten spelen.
Wij spelen dikwijls schaak.
Wij spelen dikwijls schaak.
Kinderen spelen met blokken.
Kinderen spelen met blokken.
Laten we trefbal spelen.
Laten we trefbal spelen.
Laten we kaart spelen.
Laten we kaart spelen.
Ik kan Chopin spelen.
Ik kan Chopin spelen.
Tennis spelen is gemakkelijk.
Tennis spelen is gemakkelijk.
Kinderen spelen met speelgoed.
Kinderen spelen met speelgoed.
Laten we voetbal spelen.
Laten we voetbal spelen.
Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.
Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.
Jon kan geen gitaar spelen.
Jon kan geen gitaar spelen.
Mijn hobby is gitaar spelen.
Mijn hobby is gitaar spelen.