Vertaling van meetellen
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
meetellen, in aanmerking komen {ww.}
meetellen
in aanmerking komen {ww.}
in aanmerking komen {ww.}
ik zal meetellen
ik zou meetellen
jij zult meetellen
ik zal meetellen
ik zou meetellen
jij zult meetellen
» meer vervoegingen van meetellen
meetellen {ww.}
meetellen {ww.}
ik zal meetellen
ik zou meetellen
jij zult meetellen
ik zal meetellen
ik zou meetellen
jij zult meetellen
» meer vervoegingen van meetellen
spelen, tellen, meetellen, gelden, meespreken {ww.}
spelen
tellen
meetellen
gelden
meespreken {ww.}
tellen
meetellen
gelden
meespreken {ww.}
ik zal gelden
jij zult gelden
hij/zij/het zal gelden
ik zal spelen
jij zult spelen
hij/zij/het zal spelen
» meer vervoegingen van spelen
Hij kan niet tellen.
Hij kan niet tellen.
Mijn zoon kan al tot honderd tellen.
Mijn zoon kan al tot honderd tellen.
incalculeren, meetellen, meerekenen {ww.}
incalculeren
meetellen
meerekenen {ww.}
meetellen
meerekenen {ww.}
ik zal incalculeren
ik zou incalculeren
jij zult incalculeren
ik zal incalculeren
ik zou incalculeren
jij zult incalculeren
» meer vervoegingen van incalculeren