Vertaling van ruil

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
ruil, verruiling [v], omruiling [v], uitwisseling [v], inwisseling [v] {zn.}
ruil
verruiling [v]
omruiling [v]
uitwisseling [v]
inwisseling [v] {zn.}
Ik gaf hem drie boeken in ruil voor z'n hulp.
Ik gaf hem drie boeken in ruil voor z'n hulp.
ruil [m] (de ~), verruiling, ruiling {zn.}
ruil [m] (de ~)
verruiling
ruiling {zn.}
wisselen, ruilen, verruilen, uitwisselen, inwisselen, inruilen {ww.}
wisselen
ruilen
verruilen
uitwisselen
inwisselen
inruilen {ww.}

ik ruil in
jij ruilt in
hij/zij/het ruilt in

ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
» meer vervoegingen van wisselen

Laten we van plaats wisselen.
Laten we van plaats wisselen.
Ik zou graag dit hemd, dat ik gisteren gekocht heb, ruilen.
Ik zou graag dit hemd, dat ik gisteren gekocht heb, ruilen.
ruilen, omwisselen, omruilen, inwisselen {ww.}
ruilen
omwisselen
omruilen
inwisselen {ww.}

ik wissel in
jij wisselt in
hij/zij/het wisselt in

ik ruil
jij ruilt
hij/zij/het ruilt
» meer vervoegingen van ruilen

ruilen {ww.}
ruilen {ww.}

ik ruil
jij ruilt
hij/zij/het ruilt

ik ruil
jij ruilt
hij/zij/het ruilt
» meer vervoegingen van ruilen