Vertaling van ruw
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
ruw {bw.}
ruw {bw.}
ruw, schraal {bn.}
ruw
schraal {bn.}
schraal {bn.}
ruw {bn.}
ruw {bn.}
beestachtig, bruut, dierlijk, ruw {bn.}
beestachtig
bruut
dierlijk
ruw {bn.}
bruut
dierlijk
ruw {bn.}
bobbelig, bultig, oneffen, ruig, rul, ruw, schraal {bn.}
bobbelig
bultig
oneffen
ruig
rul
ruw
schraal {bn.}
bultig
oneffen
ruig
rul
ruw
schraal {bn.}
grof, hardhandig, lomp, onkies, ruw {bn.}
grof
hardhandig
lomp
onkies
ruw {bn.}
hardhandig
lomp
onkies
ruw {bn.}
ruwen {ww.}
ruwen {ww.}
ik ruw
jij ruwt
hij/zij/het ruwt
ik ruw
jij ruwt
hij/zij/het ruwt
» meer vervoegingen van ruwen
ruwen {ww.}
ruwen {ww.}
ik ruw
jij ruwt
hij/zij/het ruwt
ik ruw
jij ruwt
hij/zij/het ruwt
» meer vervoegingen van ruwen
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
Deze handdoek voelt ruw aan.
Deze handdoek voelt ruw aan.
Toen stiet de aars een ruw lied uit
Toen stiet de aars een ruw lied uit