Vertaling van suffen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
suffen, dommelen, soezen, doezelen {ww.}
suffen
dommelen
soezen
doezelen {ww.}

ik doezel
jij doezelt
hij/zij/het doezelt

ik suf
jij suft
hij/zij/het suft
» meer vervoegingen van suffen

dutten, suffen, soezen, sluimeren, luimen, dommelen {ww.}
dutten
suffen
soezen
sluimeren
luimen
dommelen {ww.}

ik dommel
jij dommelt
hij/zij/het dommelt

ik dut
jij dut
hij/zij/het dut
» meer vervoegingen van dutten

Ik ben aan het dutten.
Ik ben aan het dutten.
slapen, suffen {ww.}
slapen
suffen {ww.}

ik slaap
jij slaapt
hij/zij/het slaapt

ik slaap
jij slaapt
hij/zij/het slaapt
» meer vervoegingen van slapen

Ga slapen.
Ga slapen.
Ge zoudt beter slapen.
Ge zoudt beter slapen.


Gerelateerd aan suffen

dommelen - soezen - doezelen - dutten - sluimeren - luimen - slapenbronzen - zitten