Vertaling van verhalen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
verhalen {ww.}
verhalen {ww.}

ik verhaal
jij verhaalt
hij/zij/het verhaalt

ik verhaal
jij verhaalt
hij/zij/het verhaalt
» meer vervoegingen van verhalen

Beide verhalen zijn waar.
Beide verhalen zijn waar.
Hij vertelde me verhalen over India.
Hij vertelde me verhalen over India.
vertellen, verhalen {ww.}
vertellen
verhalen {ww.}

ik verhaal
jij verhaalt
hij/zij/het verhaalt

ik vertel
jij vertelt
hij/zij/het vertelt
» meer vervoegingen van vertellen

Ik zal het niemand vertellen.
Ik zal het niemand vertellen.
Zal je me de waarheid vertellen?
Zal je me de waarheid vertellen?
vertellen, verhalen, debiteren {ww.}
vertellen
verhalen
debiteren {ww.}

ik debiteer
jij debiteert
hij/zij/het debiteert

ik vertel
jij vertelt
hij/zij/het vertelt
» meer vervoegingen van vertellen

Ik wil jou iets raars vertellen.
Ik wil jou iets raars vertellen.
Ik heb je iets te vertellen.
Ik heb je iets te vertellen.
verhalen {ww.}
verhalen {ww.}

ik verhaal
jij verhaalt
hij/zij/het verhaalt

ik verhaal
jij verhaalt
hij/zij/het verhaalt
» meer vervoegingen van verhalen

Niemand kent zoveel verhalen als de god van de slaap.
Niemand kent zoveel verhalen als de god van de slaap.
Ik kan goede verhalen schrijven als ik daar zin in heb.
Ik kan goede verhalen schrijven als ik daar zin in heb.
verhaal (mv. verhalen), geschiedenis [v], historie [v] {zn.}
verhaal (mv. verhalen)
geschiedenis [v]
historie [v] {zn.}
Wat een raar verhaal!
Wat een raar verhaal!
Zijn verhaal was interessant.
Zijn verhaal was interessant.
vertelling [v], relaas, verhaal (mv. verhalen), vertelsel {zn.}
vertelling [v]
relaas
verhaal (mv. verhalen)
vertelsel {zn.}
vertellen, verhalen {ww.}
vertellen
verhalen {ww.}

ik verhaal
jij verhaalt
hij/zij/het verhaalt

ik vertel
jij vertelt
hij/zij/het vertelt
» meer vervoegingen van vertellen

verhaal [o] (het ~), geschiedenis [v] (de ~), historie [m] (de ~), vertelling [v] (de ~), story {zn.}
verhaal [o] (het ~)
geschiedenis [v] (de ~)
historie [m] (de ~)
vertelling [v] (de ~)
story {zn.}
Zijn verhaal klinkt correct.
Zijn verhaal klinkt correct.
Zijn verhaal is waar.
Zijn verhaal is waar.
verhaal (mv. verhalen) [o] (het ~), bonificatie [m] (de ~), schadevergoeding [v] (de ~), regres, indemniteit, indemnisatie, schadeloosstelling {zn.}
verhaal (mv. verhalen) [o] (het ~)
bonificatie [m] (de ~)
schadevergoeding [v] (de ~)
regres
indemniteit
indemnisatie
schadeloosstelling {zn.}
Hij verzon dat verhaal.
Hij verzon dat verhaal.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Beide verhalen zijn waar.

Beide verhalen zijn waar.

Hij vertelde me verhalen over India.

Hij vertelde me verhalen over India.

Niemand kent zoveel verhalen als de god van de slaap.

Niemand kent zoveel verhalen als de god van de slaap.

Ik kan goede verhalen schrijven als ik daar zin in heb.

Ik kan goede verhalen schrijven als ik daar zin in heb.