Vertaling van vertellen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vertellen, verhalen, debiteren {ww.}
vertellen
verhalen
debiteren {ww.}

ik debiteer
jij debiteert
hij/zij/het debiteert

ik vertel
jij vertelt
hij/zij/het vertelt
» meer vervoegingen van vertellen

Beide verhalen zijn waar.
Beide verhalen zijn waar.
Ik zal het niemand vertellen.
Ik zal het niemand vertellen.
vertellen, verhalen {ww.}
vertellen
verhalen {ww.}

ik verhaal
jij verhaalt
hij/zij/het verhaalt

ik vertel
jij vertelt
hij/zij/het vertelt
» meer vervoegingen van vertellen

Zal je me de waarheid vertellen?
Zal je me de waarheid vertellen?
Ik wil jou iets raars vertellen.
Ik wil jou iets raars vertellen.
vertellen, verrekenen, mistellen {ww.}
vertellen
verrekenen
mistellen {ww.}

ik mistel
jij mistelt
hij/zij/het mistelt

ik vertel
jij vertelt
hij/zij/het vertelt
» meer vervoegingen van vertellen

Ik heb je iets te vertellen.
Ik heb je iets te vertellen.
Trouwens, ik heb je iets te vertellen.
Trouwens, ik heb je iets te vertellen.
vertellen, verhalen {ww.}
vertellen
verhalen {ww.}

ik verhaal
jij verhaalt
hij/zij/het verhaalt

ik vertel
jij vertelt
hij/zij/het vertelt
» meer vervoegingen van vertellen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik zal het niemand vertellen.

Ik zal het niemand vertellen.

Zal je me de waarheid vertellen?

Zal je me de waarheid vertellen?

Ik wil jou iets raars vertellen.

Ik wil jou iets raars vertellen.

Ik heb je iets te vertellen.

Ik heb je iets te vertellen.

Trouwens, ik heb je iets te vertellen.

Trouwens, ik heb je iets te vertellen.

Ik zal jou mijn verhaal vertellen.

Ik zal jou mijn verhaal vertellen.

Ik zal je meer vertellen over Japan.

Ik zal je meer vertellen over Japan.

Ze wilde echt het verhaal vertellen.

Ze wilde echt het verhaal vertellen.

Conchita besloot Mary de waarheid te vertellen.

Conchita besloot Mary de waarheid te vertellen.

Wilde je me over vrijheid vertellen?

Wilde je me over vrijheid vertellen?

Kun je me iets over jezelf vertellen?

Kun je me iets over jezelf vertellen?

Kinderen geloven wat hun ouders ze vertellen.

Kinderen geloven wat hun ouders ze vertellen.

Ik zal het nooit aan iemand vertellen.

Ik zal het nooit aan iemand vertellen.

Je had me dat gisteren moeten vertellen.

Je had me dat gisteren moeten vertellen.

Ik heb je iets te vertellen. Ik ben je broer.

Ik heb je iets te vertellen. Ik ben je broer.


Gerelateerd aan vertellen

verhalen - debiteren - verrekenen - mistellentellen - vergissen - mededelen