Vertaling van vooraf

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vooraf, a priori, vooruit {bw.}
vooraf
a priori
vooruit {bw.}
van te voren, vooruit, vooraf {bw.}
van te voren
vooruit
vooraf {bw.}
vooropgaan, voorgaan, voorlopen, voorafgaan {ww.}
vooropgaan
voorgaan
voorlopen
voorafgaan {ww.}

ik ga vooraf
ik ging vooraf
jij gaat vooraf

ik ga voorop
ik ging voorop
jij gaat voorop
» meer vervoegingen van vooropgaan

voor zijn, voorafgaan {ww.}
voor zijn
voorafgaan {ww.}

ik ga vooraf
ik ging vooraf
jij gaat vooraf

ik ga vooraf
ik ging vooraf
jij gaat vooraf
» meer vervoegingen van voorafgaan

Hij boog voor zijn leerkracht.
Hij boog voor zijn leerkracht.
Mijn computer moet ergens goed voor zijn.
Mijn computer moet ergens goed voor zijn.
antecederen, precederen, voorafgaan {ww.}
antecederen
precederen
voorafgaan {ww.}

ik antecedeer
jij antecedeert
hij/zij/het antecedeert

ik antecedeer
jij antecedeert
hij/zij/het antecedeert
» meer vervoegingen van antecederen

voorafgaan {ww.}
voorafgaan {ww.}

ik ga vooraf
ik ging vooraf
jij gaat vooraf

ik ga vooraf
ik ging vooraf
jij gaat vooraf
» meer vervoegingen van voorafgaan



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ze moeten vooraf betalen.

Ze moeten vooraf betalen.

Van tevoren", "Vooraf

Van tevoren", "Vooraf


Gerelateerd aan vooraf

a priori - vooruit - van te voren - vooropgaan - voorgaan - voorlopen - voorafgaan - voor zijn - antecederen - precederenpasseren - gaan