Vertaling van vorderen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vorderen, opvorderen, rekwireren {ww.}
vorderen
opvorderen
rekwireren {ww.}

ik vorder op
jij vordert op
hij/zij/het vordert op

ik vorder
jij vordert
hij/zij/het vordert
» meer vervoegingen van vorderen

rekenen, vereisen, opeisen, vorderen, voorschrijven, vergen, eisen {ww.}
rekenen
vereisen
opeisen
vorderen
voorschrijven
vergen
eisen {ww.}

ik eis
jij eist
hij/zij/het eist

ik reken
jij rekent
hij/zij/het rekent
» meer vervoegingen van rekenen

Ik vrees dat dit werk het meeste van mijn tijd zal opeisen.
Ik vrees dat dit werk het meeste van mijn tijd zal opeisen.
Op hem kan je rekenen.
Op hem kan je rekenen.
opschieten, vorderen, vooruitgaan, vlotten, veld winnen {ww.}
opschieten
vorderen
vooruitgaan
vlotten
veld winnen {ww.}

ik schiet op
jij schiet op
hij/zij/het schiet op

ik schiet op
jij schiet op
hij/zij/het schiet op
» meer vervoegingen van opschieten

Ik kan niet met hem opschieten.
Ik kan niet met hem opschieten.
Ik kan goed met hem opschieten.
Ik kan goed met hem opschieten.
vooruitkomen, vorderen, vooruitgaan {ww.}
vooruitkomen
vorderen
vooruitgaan {ww.}

ik ga vooruit
jij gaat vooruit
hij/zij/het gaat vooruit

ik kom vooruit
jij komt vooruit
hij/zij/het komt vooruit
» meer vervoegingen van vooruitkomen

rekwireren, heffen, vorderen {ww.}
rekwireren
heffen
vorderen {ww.}

ik hef
jij heft
hij/zij/het heft

ik rekwireer
jij rekwireert
hij/zij/het rekwireert
» meer vervoegingen van rekwireren