Vertaling van wissel
stroomwisselaar
schakelaar {zn.}
cambio {zn.}
wisseling {zn.}
wisselspeler {zn.}
wisselslag {zn.}
tanden wisselen {ww.}
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
» meer vervoegingen van wisselen
inruilen
wisselen
inwisselen
uitwisselen
verruilen {ww.}
ik ruil in
jij ruilt in
hij/zij/het ruilt in
ik ruil
jij ruilt
hij/zij/het ruilt
» meer vervoegingen van ruilen
vermaken
wisselen {ww.}
ik verander
jij verandert
hij/zij/het verandert
ik verander
jij verandert
hij/zij/het verandert
» meer vervoegingen van veranderen
valutakoers
wissel
geldkoers {zn.}
cambio
wisselbrief
wissel {zn.}
fluctueren
variëren {ww.}
hij/zij/het fluctueert
zij fluctueren
ik varieer
hij/zij/het wisselt
zij wisselen
ik wissel
» meer vervoegingen van wisselen
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
» meer vervoegingen van wisselen
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
» meer vervoegingen van wisselen
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
» meer vervoegingen van wisselen
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
ik wissel
jij wisselt
hij/zij/het wisselt
» meer vervoegingen van wisselen