Vertaling van geld

Inhoud:

Nederlands
Portugees
geld [o] (het ~), poen, centen, duiten, pecunia, pegulanten {zn.}
dinheiro
Hij heeft veel geld.
Ele tem muito dinheiro.
Tom had geen geld.
Tom não tinha dinheiro.
aangaan, betreffen, gelden, raken {ww.}
concernir
dizer respeito a
competir
gelden, heten, doorgaan, zich aanstellen {ww.}
fingirafekto
afectar
gelden, geldig zijn, opgaan, valideren, vigeren {ww.}
ser válido
valer
estar em vigor
ter valor


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Hij heeft veel geld.

Ele tem muito dinheiro.

Tom had geen geld.

Tom não tinha dinheiro.

Hij wil het geld.

Ele quer o dinheiro.

Hoeveel geld heeft hij?

Quanto dinheiro ele tem?

Hij eiste veel geld.

Ele pediu uma grande quantidade de dinheiro.

We hebben geld nodig.

Precisamos de dinheiro.

Hij heeft geld nodig.

Ele precisa de dinheiro.

Geld maakt niet gelukkig.

O dinheiro não dá a felicidade.

Ik heb niet veel geld.

Não tenho muito dinheiro.

Hij vluchtte met het geld.

Ele saiu correndo com o dinheiro.

Ze had niet veel geld.

Ela não tinha muito dinheiro.

We hebben het geld onderling verdeeld.

Dividimos o dinheiro entre nós.

Ik zou met baar geld willen betalen.

Eu gostaria de pagar em dinheiro.

Kan jij mij wat geld geven?

Pode me dar dinheiro?

Hij gaf me het geld terug.

Ele me devolveu o dinheiro.