Vertaling van uitgesproken
Inhoud:
Nederlands
Zweeds
duidelijk, helder, klaar, uitgesproken, zuiver {bn.}
klar
tydlig
tydlig
apert, duidelijk, evident, kennelijk, klaarblijkelijk, uitgesproken {bn.}
synbarligen
uppenbar
uppenbar
betuigen, opperen, uitdrukken, uiten, uitspreken, verwoorden {ww.}
uttrycka