Engels

Nederlands

Present

  • I abstract
  • you abstract
  • he/she/it abstracts
  • we abstract
  • you abstract
  • they abstract

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik excerpeer
  • jij excerpeert
  • hij/zij/het excerpeert
  • wij excerperen
  • jullie excerperen
  • zij excerperen

Simple past

  • I abstracted
  • you abstracted
  • he/she/it abstracted
  • we abstracted
  • you abstracted
  • they abstracted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik excerpeerde
  • jij excerpeerde
  • hij/zij/het excerpeerde
  • wij excerpeerden
  • jullie excerpeerden
  • zij excerpeerden

Present perfect

  • I have abstracted
  • you have abstracted
  • he/she/it has abstracted
  • we have abstracted
  • you have abstracted
  • they have abstracted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geëxcerpeerd
  • jij hebt geëxcerpeerd
  • hij/zij/het heeft geëxcerpeerd
  • wij hebben geëxcerpeerd
  • jullie hebben geëxcerpeerd
  • zij hebben geëxcerpeerd

Past perfect

  • I had abstracted
  • you had abstracted
  • he/she/it had abstracted
  • we had abstracted
  • you had abstracted
  • they had abstracted

Voltooid verleden tijd

  • ik had geëxcerpeerd
  • jij had geëxcerpeerd
  • hij/zij/het had geëxcerpeerd
  • wij hadden geëxcerpeerd
  • jullie hadden geëxcerpeerd
  • zij hadden geëxcerpeerd

Future

  • I will abstract
  • you will abstract
  • he/she/it will abstract
  • we will abstract
  • you will abstract
  • they will abstract

Toekomende tijd I

  • ik zal excerperen
  • jij zult excerperen
  • hij/zij/het zal excerperen
  • wij zullen excerperen
  • jullie zullen excerperen
  • zij zullen excerperen

Future perfect

  • I will have abstracted
  • you will have abstracted
  • he/she/it will have abstracted
  • we will have abstracted
  • you will have abstracted
  • they will have abstracted

Toekomende tijd II

  • ik zal geëxcerpeerd hebben
  • jij zult geëxcerpeerd hebben
  • hij/zij/het zal geëxcerpeerd hebben
  • wij zullen geëxcerpeerd hebben
  • jullie zullen geëxcerpeerd hebben
  • zij zullen geëxcerpeerd hebben

Conditional present

  • I would abstract
  • you would abstract
  • he/she/it would abstract
  • we would abstract
  • you would abstract
  • they would abstract

Conditionalis I

  • ik zou excerperen
  • jij zou excerperen
  • hij/zij/het zou excerperen
  • wij zouden excerperen
  • jullie zouden excerperen
  • zij zouden excerperen

Conditional perfect

  • I would have abstracted
  • you would have abstracted
  • he/she/it would have abstracted
  • we would have abstracted
  • you would have abstracted
  • they would have abstracted

Conditionalis II

  • ik zou hebben geëxcerpeerd
  • jij zou hebben geëxcerpeerd
  • hij/zij/het zou hebben geëxcerpeerd
  • wij zouden hebben geëxcerpeerd
  • jullie zouden hebben geëxcerpeerd
  • zij zouden hebben geëxcerpeerd

Imperative

  • you abstract
  • you abstract

Imperatief

  • jij excerpeer
  • jullie excerpeert

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van abstract