Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it advances
  • they advance

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het doorstroomt
  • zij doorstromen

Simple past

  • he/she/it advanced
  • they advanced

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het doorstroomde
  • zij doorstroomden

Present perfect

  • he/she/it has advanced
  • they have advanced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft doorstroomd
  • zij hebben doorstroomd

Past perfect

  • he/she/it had advanced
  • they had advanced

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had doorstroomd
  • zij hadden doorstroomd

Future

  • he/she/it will advance
  • they will advance

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal doorstromen
  • zij zult doorstromen

Future perfect

  • he/she/it will have advanced
  • they will have advanced

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal doorstroomd hebben
  • zij zult doorstroomd hebben

Conditional present

  • he/she/it would advance
  • they would advance

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal doorstromen
  • zij zullen doorstromen

Conditional perfect

  • he/she/it would have advanced
  • they would have advanced

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben doorstroomd
  • zij zullen hebben doorstroomd

Verwijzingen

Bekijk 21 definitie(s) van advance