Vervoeging van bruinen

Vertaling: bronzer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bruin
  • jij bruint
  • hij/zij/het bruint
  • wij bruinen
  • jullie bruinen
  • zij bruinen

Présent

  • je bronze
  • tu bronzes
  • il/elle bronze
  • nous bronzons
  • vous bronzez
  • ils/elles bronzent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bruinde
  • jij bruinde
  • hij/zij/het bruinde
  • wij bruinden
  • jullie bruinden
  • zij bruinden

Indicatif imparfait

  • je bronzais
  • tu bronzais
  • il/elle bronzait
  • nous bronzions
  • vous bronziez
  • ils/elles bronzaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebruind
  • jij hebt gebruind
  • hij/zij/het heeft gebruind
  • wij hebben gebruind
  • jullie hebben gebruind
  • zij hebben gebruind

Indicatif passé composé

  • j'ai bronzé
  • tu as bronzé
  • il/elle a bronzé
  • nous avons bronzé
  • vous avez bronzé
  • ils/elles ont bronzé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebruind
  • jij had gebruind
  • hij/zij/het had gebruind
  • wij hadden gebruind
  • jullie hadden gebruind
  • zij hadden gebruind

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais bronzé
  • tu avais bronzé
  • il/elle avait bronzé
  • nous avions bronzé
  • vous aviez bronzé
  • ils/elles avaient bronzé

Toekomende tijd I

  • ik zal bruinen
  • jij zult bruinen
  • hij/zij/het zal bruinen
  • wij zullen bruinen
  • jullie zullen bruinen
  • zij zullen bruinen

Indicatif futur

  • je bronzerai
  • tu bronzeras
  • il/elle bronzera
  • nous bronzerons
  • vous bronzerez
  • ils/elles bronzeront

Toekomende tijd II

  • ik zal gebruind hebben
  • jij zult gebruind hebben
  • hij/zij/het zal gebruind hebben
  • wij zullen gebruind hebben
  • jullie zullen gebruind hebben
  • zij zullen gebruind hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai bronzé
  • tu auras bronzé
  • il/elle aura bronzé
  • nous aurons bronzé
  • vous aurez bronzé
  • ils/elles auront bronzé

Conditionalis I

  • ik zou bruinen
  • jij zou bruinen
  • hij/zij/het zou bruinen
  • wij zouden bruinen
  • jullie zouden bruinen
  • zij zouden bruinen

Conditionnel présent

  • je bronzerais
  • tu bronzerais
  • il/elle bronzerait
  • nous bronzerions
  • vous bronzeriez
  • ils/elles bronzeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebruind
  • jij zou hebben gebruind
  • hij/zij/het zou hebben gebruind
  • wij zouden hebben gebruind
  • jullie zouden hebben gebruind
  • zij zouden hebben gebruind

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais bronzé
  • tu aurais bronzé
  • il/elle aurait bronzé
  • nous aurions bronzé
  • vous auriez bronzé
  • ils/elles auraient bronzé

Imperatief

  • jij bruin
  • jullie bruint

Impératif

  • tu bronze
  • vous bronzez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bruinen