Vervoeging van eten

Vertaling: comer

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik eet
  • jij eet
  • hij/zij/het eet
  • wij eten
  • jullie eten
  • zij eten

Indicativo presente

  • yo como
  • comes
  • él/ella come
  • nosotros comemos
  • vosotros coméis
  • ellos/ellas comen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik at
  • jij at
  • hij/zij/het at
  • wij aten
  • jullie aten
  • zij aten

Indefinido

  • yo comí
  • comiste
  • él/ella comió
  • nosotros comimos
  • vosotros comisteis
  • ellos/ellas comieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegeten
  • jij hebt gegeten
  • hij/zij/het heeft gegeten
  • wij hebben gegeten
  • jullie hebben gegeten
  • zij hebben gegeten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he comido
  • has comido
  • él/ella ha comido
  • nosotros hemos comido
  • vosotros habéis comido
  • ellos/ellas han comido

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegeten
  • jij had gegeten
  • hij/zij/het had gegeten
  • wij hadden gegeten
  • jullie hadden gegeten
  • zij hadden gegeten

Pluscuamperfecto

  • yo había comido
  • habías comido
  • él/ella había comido
  • nosotros habíamos comido
  • vosotros habíais comido
  • ellos/ellas habían comido

Toekomende tijd I

  • ik zal eten
  • jij zult eten
  • hij/zij/het zal eten
  • wij zullen eten
  • jullie zullen eten
  • zij zullen eten

Futuro I

  • yo comeré
  • comerás
  • él/ella comerá
  • nosotros comeremos
  • vosotros comeréis
  • ellos/ellas comerán

Toekomende tijd II

  • ik zal gegeten hebben
  • jij zult gegeten hebben
  • hij/zij/het zal gegeten hebben
  • wij zullen gegeten hebben
  • jullie zullen gegeten hebben
  • zij zullen gegeten hebben

Futuro perfecto

  • yo habré comido
  • habrás comido
  • él/ella habrá comido
  • nosotros habremos comido
  • vosotros habréis comido
  • ellos/ellas habrán comido

Conditionalis I

  • ik zou eten
  • jij zou eten
  • hij/zij/het zou eten
  • wij zouden eten
  • jullie zouden eten
  • zij zouden eten

Condicional

  • yo comería
  • comerías
  • él/ella comería
  • nosotros comeríamos
  • vosotros comeríais
  • ellos/ellas comerían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegeten
  • jij zou hebben gegeten
  • hij/zij/het zou hebben gegeten
  • wij zouden hebben gegeten
  • jullie zouden hebben gegeten
  • zij zouden hebben gegeten

Condicional perfecto

  • yo habría comido
  • habrías comido
  • él/ella habría comido
  • nosotros habríamos comido
  • vosotros habríais comido
  • ellos/ellas habrían comido

Imperatief

  • jij eet
  • jullie eet

Imperativo presente

  • come
  • vosotros comed

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van eten