Vervoeging van love
Onbepaalde wijs (infinitief): to love
44 alternatieve vertalingen
- aanschroeven
- bekennen
- believen
- beminnen
- bibberen
- bonken
- bonzen
- cohabiteren
- coïteren
- emmeren
- flensen
- fleppen
- fokken
- geven
- hechten
- houden
- ketsen
- kezen
- kieren
- liefhebben
- lusten
- minnen
- moeten
- mogen
- naaien
- nemen
- neuken
- pakken
- palen
- poepen
- pompen
- rammen
- rollebollen
- schroeven
- seksen
- slapen
- soppen
- vastschroeven
- verspenen
- vogelen
- vozen
- vrijen
- waarderen
- wippen
Engels
Nederlands
Present
- I love
- you love
- he/she/it loves
- we love
- you love
- they love
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blief
- jij blieft
- hij/zij/het blieft
- wij blieven
- jullie blieven
- zij blieven
Simple past
- I loved
- you loved
- he/she/it loved
- we loved
- you loved
- they loved
Onvoltooid verleden tijd
- ik bliefde
- jij bliefde
- hij/zij/het bliefde
- wij bliefden
- jullie bliefden
- zij bliefden
Present perfect
- I have loved
- you have loved
- he/she/it has loved
- we have loved
- you have loved
- they have loved
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebliefd
- jij hebt gebliefd
- hij/zij/het heeft gebliefd
- wij hebben gebliefd
- jullie hebben gebliefd
- zij hebben gebliefd
Past perfect
- I had loved
- you had loved
- he/she/it had loved
- we had loved
- you had loved
- they had loved
Voltooid verleden tijd
- ik had gebliefd
- jij had gebliefd
- hij/zij/het had gebliefd
- wij hadden gebliefd
- jullie hadden gebliefd
- zij hadden gebliefd
Future
- I will love
- you will love
- he/she/it will love
- we will love
- you will love
- they will love
Toekomende tijd I
- ik zal blieven
- jij zult blieven
- hij/zij/het zal blieven
- wij zullen blieven
- jullie zullen blieven
- zij zullen blieven
Future perfect
- I will have loved
- you will have loved
- he/she/it will have loved
- we will have loved
- you will have loved
- they will have loved
Toekomende tijd II
- ik zal gebliefd hebben
- jij zult gebliefd hebben
- hij/zij/het zal gebliefd hebben
- wij zullen gebliefd hebben
- jullie zullen gebliefd hebben
- zij zullen gebliefd hebben
Conditional present
- I would love
- you would love
- he/she/it would love
- we would love
- you would love
- they would love
Conditionalis I
- ik zou blieven
- jij zou blieven
- hij/zij/het zou blieven
- wij zouden blieven
- jullie zouden blieven
- zij zouden blieven
Conditional perfect
- I would have loved
- you would have loved
- he/she/it would have loved
- we would have loved
- you would have loved
- they would have loved
Conditionalis II
- ik zou hebben gebliefd
- jij zou hebben gebliefd
- hij/zij/het zou hebben gebliefd
- wij zouden hebben gebliefd
- jullie zouden hebben gebliefd
- zij zouden hebben gebliefd
Imperative
- you love
- you love
Imperatief
- jij blief
- jullie blieft