Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it loves
  • they love

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het kiert
  • zij kieren

Simple past

  • he/she/it loved
  • they loved

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het kierde
  • zij kierden

Present perfect

  • he/she/it has loved
  • they have loved

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gekierd
  • zij hebben gekierd

Past perfect

  • he/she/it had loved
  • they had loved

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gekierd
  • zij hadden gekierd

Future

  • he/she/it will love
  • they will love

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal kieren
  • zij zult kieren

Future perfect

  • he/she/it will have loved
  • they will have loved

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gekierd hebben
  • zij zult gekierd hebben

Conditional present

  • he/she/it would love
  • they would love

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal kieren
  • zij zullen kieren

Conditional perfect

  • he/she/it would have loved
  • they would have loved

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gekierd
  • zij zullen hebben gekierd

Verwijzingen

Bekijk 10 definitie(s) van love