Engels

Nederlands

Present

  • I move
  • you move
  • he/she/it moves
  • we move
  • you move
  • they move

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verkas
  • jij verkast
  • hij/zij/het verkast
  • wij verkassen
  • jullie verkassen
  • zij verkassen

Simple past

  • I moved
  • you moved
  • he/she/it moved
  • we moved
  • you moved
  • they moved

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verkaste
  • jij verkaste
  • hij/zij/het verkaste
  • wij verkasten
  • jullie verkasten
  • zij verkasten

Present perfect

  • I have moved
  • you have moved
  • he/she/it has moved
  • we have moved
  • you have moved
  • they have moved

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verkast
  • jij hebt verkast
  • hij/zij/het heeft verkast
  • wij hebben verkast
  • jullie hebben verkast
  • zij hebben verkast

Past perfect

  • I had moved
  • you had moved
  • he/she/it had moved
  • we had moved
  • you had moved
  • they had moved

Voltooid verleden tijd

  • ik had verkast
  • jij had verkast
  • hij/zij/het had verkast
  • wij hadden verkast
  • jullie hadden verkast
  • zij hadden verkast

Future

  • I will move
  • you will move
  • he/she/it will move
  • we will move
  • you will move
  • they will move

Toekomende tijd I

  • ik zal verkassen
  • jij zult verkassen
  • hij/zij/het zal verkassen
  • wij zullen verkassen
  • jullie zullen verkassen
  • zij zullen verkassen

Future perfect

  • I will have moved
  • you will have moved
  • he/she/it will have moved
  • we will have moved
  • you will have moved
  • they will have moved

Toekomende tijd II

  • ik zal verkast hebben
  • jij zult verkast hebben
  • hij/zij/het zal verkast hebben
  • wij zullen verkast hebben
  • jullie zullen verkast hebben
  • zij zullen verkast hebben

Conditional present

  • I would move
  • you would move
  • he/she/it would move
  • we would move
  • you would move
  • they would move

Conditionalis I

  • ik zou verkassen
  • jij zou verkassen
  • hij/zij/het zou verkassen
  • wij zouden verkassen
  • jullie zouden verkassen
  • zij zouden verkassen

Conditional perfect

  • I would have moved
  • you would have moved
  • he/she/it would have moved
  • we would have moved
  • you would have moved
  • they would have moved

Conditionalis II

  • ik zou hebben verkast
  • jij zou hebben verkast
  • hij/zij/het zou hebben verkast
  • wij zouden hebben verkast
  • jullie zouden hebben verkast
  • zij zouden hebben verkast

Imperative

  • you move
  • you move

Imperatief

  • jij verkas
  • jullie verkast

Verwijzingen

Bekijk 29 definitie(s) van move